De boring veroorzaakt beperkt geluid. Door o.a. het plaatsen van een geluidsscherm en aanpassingen aan bepaalde apparatuur (denk bijvoorbeeld aan akoestische demping) kan het geluid voor een groot deel worden weggenomen.
Er zijn wettelijke normen voor de maximaal toegestane geluidsniveaus waaraan voldaan zal worden. Het geluid bij de gevel van een woning mag niet meer zijn dan 50 dB(A), wat overeenkomt met het aanslaan van een koelkast. Dit is de minimale eis voor woningen die binnen een afstand van 300 meter van de boortoren staan.
Geluidsmonitoringsapparatuur meet onafgebroken, 24 uur per dag en 7 dagen per week, het geluid op de boorlocatie met drie richtmicrofoons.
EBN heeft de verplichting om ononderbroken te meten of aan de geluidsvoorwaarden wordt voldaan. De geluidsmonitoring wordt uitgevoerd door een gespecialiseerd bedrijf dat met drie microfoons de waarden in de gaten houdt en uitrekent en inzichtelijk maakt wat de waarde op de omliggende woningen is. Op de monitoring wordt toegezien door de toezichthouder, het Staatstoezicht op de Mijnen (SodM). Bij overschrijding kan het SodM handhavend optreden.
Wanneer de boorwerkzaamheden zijn gestart dan kunnen deze niet worden onderbroken. Dat komt omdat ervoor moet worden gezorgd dat het boorgat openblijft om de boring en het onderzoek uit te kunnen voeren. Het boren is vanwege de eigenschappen van de diverse aardlagen een continu proces en gaat daarom overdag en ook ’s nachts door.
Na het onderzoek worden de boortoren, alle materialen en de mobiele werkruimtes voor het personeel en voor het geologisch onderzoek weer afgebroken en afgevoerd. Dan wordt er een zogenoemde: ‘environmental plug’ geplaatst in het boorgat. Dit betekent dat de put wordt gevuld met cement en wordt afgesneden tot 3 meter onder het maaiveld. Dit zorgt ervoor dat de put veilig en netjes wordt afgesloten en afgedekt.
Daarna wordt ook de folie, die was aangebracht om de onderliggende bodem te beschermen, schoongemaakt en verwijderd. Dan kan er worden gestart met het cultuurtechnisch herstel. Dat wil zeggen dat de locatie weer gereed gemaakt wordt voor de functie die deze voorheen had. In sommige gevallen kunnen de gewassen pas weer worden ingezaaid wanneer daarvoor het juiste seizoen aanbreekt.